Steeds vaker wordt de vraag opgeworpen of het internetrecht een eigen rechtsgebied is. Het feit dat deze vraag klaarblijkelijk leeft onder juristen is een indicatie dat dit rechtsgebied er in de beleving van sommigen al is. Daarentegen zijn er ook geluiden die betogen dat het internetrecht slechts een wachtkamer is van onderwerpen die nog niet door hun eigen rechtsgebied zijn opgehaald. Ik denk dat we kunnen stellen dat het internetrecht in ieder geval een functioneel rechtsgebied is. Bij een functioneel rechtsgebied is sprake van een indeling van regels aan de hand van met elkaar samenhangende facetten. Andere functionele rechtsgebieden zijn het notarieel recht, het gezondheidsrecht, en het economisch recht. Kenmerkend aan een functioneel rechtsgebied is dat het onderwerp van het rechtsgebied, of de activiteiten waar de beoefenaar zich mee bezig houdt, dwars door de klassieke rechtsgebieden heen loopt. Het internetrecht bevat niet alleen regels van nationale en internationale oorsprong, maar deze regels vallen bovendien zowel binnen het publiekrecht alsook binnen het privaatrecht. Ik zal hiervan enkele concrete voorbeelden geven:
Allereerst gaat het dan om de situatie dat er sprake is van één onderwerp die de wetgever desondanks op verschillende plaatsen in de wet heeft willen reguleren: zo komen we de regeling van de elektronische handtekening niet alleen tegen in de Europese richtlijn 1999/93/EG, maar tevens in de algemene wet bestuursrecht, in boek 3 van het burgerlijk wetboek, en in de telecommunicatiewet. En die regelingen verwijzen dan onderling ook nog weer naar elkaar. Dat dit ook wel eens fout kan gaan blijkt uit de definitie van het begrip “ondertekenaar” waarbij art. 1.1 yy Telecommunicatiewet verwijst naar de definitie in art. 3: 15a lid 5 BW, dat vervolgens weer terugverwijst naar een definitie in de Telecommunicatiewet. Een ander voorbeeld is de situatie dat een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst de verplichting om consumenten bepaalde gegevens te verstrekken niet alleen tegen komt in de boeken 3 en 7 van het Burgerlijk wetboek, maar tevens in hoofdstuk 7 van de Telecommunicatiewet alwaar een bijzonder stukje consumentenrecht is opgenomen.
Daarnaast kan het gaan om de situatie dat een onderwerp weliswaar op één plaats in de wet is geregeld, en het optisch gezien dan ook binnen één klassiek rechtsgebied kan vallen, maar waarbij er een hechte samenhang is met een ander onderwerp dat binnen een ander klassiek rechtsgebied valt. Dit zijn vaak de onderwerpen waarvan een beoefenaar van een klassiek rechtsgebied zal zeggen dat zij zich hier ook al mee bezig houden, terwijl ze de samenhang met andere rechtsgebieden over het hoofd zien. Er kan in dit geval worden gedacht aan de regelgeving in het burgerlijk wetboek rondom e-commerce. Privatisten zullen daarvan zeggen dat het onderwerp binnen het consumentenrecht valt, terwijl een beoefenaar van het internetrecht zal wijzen op de samenhang met de wet bescherming persoonsgegevens (voor de wijze waarop een webwinkel omgaat met klantgegevens), of op de telecommunicatiewet (voor de wijze waarop een webwinkel omgaat met cookies en met het versturen van Spam), of op de auteurswet (voor de wijze waarop een webwinkel omgaat met de levering van digitale content).
Nu door bovenstaande voorbeelden niet miskend kan worden dat het internetrecht in ieder geval een functioneel rechtsgebied is, wil ik in mijn betoog nog een stap verder gaan. Het internetrecht is naar mijn mening hard op weg om al kannibaliserend op de klassieke rechtsgebieden een zelfstandig rechtsgebied te worden. In het verleden is het vaker voorgekomen dat er in de loop van de tijd nieuwe eigen rechtsgebieden zijn ontstaan: te denken valt aan het bestuursrecht (ontstaan vanuit het staatsrecht), maar ook aan het arbeidsrecht (vanuit het privaatrecht). Cruciaal verschil is natuurlijk dat het internetrecht zich ontwikkeld vanuit meerdere klassieke rechtsgebieden, en in die zin een rebelse tiener is uit een versnipperd gezin. Vader Burgerlijk recht en moeder Intellectueel eigendomsrecht zijn al heel lang geleden gescheiden, en ook met stiefvader “technologie” ligt moeder nog al eens in de clinch: hij begrijpt volgens haar niets van hoe juristen denken, terwijl zij volgens hem vooral zijn ontwikkeling belemmerd. Opa en oma “internationaal en Europees recht” kunnen behoorlijk hun stempel drukken op het gezin, en tijdens verjaardagen heeft oom “staats- en bestuursrecht” het hoogste woord over de vrijheid van meningsuiting, en over privacy. Tante “Strafrecht” denkt daar dan altijd weer heel anders over, terwijl ze om een hoekje van de keukendeur de gesprekken tussen oom en stiefvader afluistert. Internetrecht moet haar kamertje in het huis ook nog delen met oudere zus “Telecommunicatierecht”, die de hele dag alleen maar zit te bellen en te SMS-en. Geen wonder dat Internetrecht zo snel mogelijk op kamers wil gaan wonen.
Het is natuurlijk de cruciale vraag wat er voor nodig is om uit huis te gaan, en te kunnen spreken over een zelfstandig rechtsgebied. Zou dit kunnen ontstaat door de komst van een algemene wet internetrecht, een wet waarmee een einde kan worden gemaakt aan de versnippering en daarmee onoverzichtelijkheid van internet gerelateerde wetsbepalingen? Op dit moment komt het regelmatig voor dat de wetgever zelf het overzicht kwijt raakt. Denk onder andere aan de vraag vanuit de Tweede Kamer of een ondernemer zijn btw nummer op de website moet vermelden, waarbij het ministerie van financiën bij de beantwoording volledig voorbijging aan het feit dat die verplichting er weliswaar niet is vanuit fiscale wetgeving, maar wel vanuit het burgerlijk wetboek.
Die algemene wet internetrecht komt overigens mogelijk sneller dichtbij dan gedacht omdat er sinds kort ook in de Tweede Kamer stemmen opgaan voor een “alomvattende” wet op het dataverkeer. Toch is het hebben van een dergelijke wet geen conditio sine qua non om het internetrecht zijn zelfstandigheid te kunnen geven. Die zelfstandigheid kan ook ontstaan door de geleidelijke ontwikkeling van eigen theorieën en leerstukken. Dit werpt de vraag op of binnen het internetrecht deze leerstukken al bestaan dan wel in ontwikkeling zijn. Dat zou immers een bevestiging kunnen geven van mijn hypothese dat het internetrecht al een eigenstandig rechtsgebied is, of in ieder geval gaat worden.
Wanneer ik denk aan juridische leerstukken die internet gerelateerd zijn, dan denk ik aan de uitputting van softwarelicenties en te downloaden software, alwaar het EU Hof zich in het Usedsoft arrest over heeft uitgesproken. Daar valt natuurlijk tegen in te brengen dat het daar gaat om een uitspraak die weliswaar samenhangt met andere rechtsgebieden, maar die toch hoofdzakelijk binnen het auteursrecht valt. Datzelfde valt ook te zeggen met betrekking tot de diefstal op internet van virtuele goederen , alwaar onze Hoge Raad zich binnen de kaders van het strafrecht inderdaad prima weet te redden. Toch zijn er ook andere voorbeelden te noemen waarbij de rechters zich wel degelijk geconfronteerd zien met rechtsvragen die niet alleen uit verschillende klassieke rechtsgebieden afkomstig zijn, maar die bovendien voor de beantwoording sterk van elkaar afhankelijk zijn. Denk aan de discussie rondom het filteren en blokkeren van The Pirate Bay. Daar speelt een afweging tussen het intellectueel eigendomsrecht, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om gegevens te kunnen ontvangen, de vestigingsvrijheid van een ISP, de privacybescherming, en de in het BW opgenomen beperking van aansprakelijkheid van de ISP. Bovendien spelen de technische mogelijkheden en onmogelijkheden hierbij ook nog een doorslaggevende rol. Out-of-the-box kunnen denken en inzicht hebben in de techniek is daarom van essentieel belang voor de beoefenaars van het Internetrecht, een zelfstandig rechtsgebied in wording.