De wettelijke openbaarheidsverplichtingen voor bestuurlijke kennis kunnen een auteursrechtinbreuk opleveren in de situatie waarbij een derde het auteursrecht heeft op informatie of software die in gebruik is bij de overheid. De doelstellingen van de Auteurswet en de Wet openbaarheid van bestuur staan in dat opzicht dwars op elkaar. Op 20 december 2017 maakte de Raad van State echter duidelijk dat de Wob een wettelijke beperking geeft op het auteursrecht van een derde.
De Auteurswet wil werken auteursrechtelijk beschermen door de maker het uitsluitende recht te geven op openbaarmaking en verveelvoudiging. De Wet openbaarheid van bestuur heeft daarentegen als doel om werken zoveel mogelijk te openbaren en te verveelvoudigen om zodoende de burger te beschermen in het kader van het algemeen belang. In een situatie waarbij stukken, documenten of andere werken (zoals beslisregels of broncode) in het bezit zijn van een overheid terwijl daarop het auteursrecht van derden rust, kunnen beide wetten met elkaar botsen.
Dit werpt daarom regelmatig de vraag op of openbaarmaking op grond van de Wob kan worden voorkomen met een beroep op het auteursrecht van de derde. Vanuit de Wob bezien lijkt daar op het eerste gezicht sprake van te zijn doordat in artikel 2 van de Wob een verwijzing wordt gemaakt naar de voorrang van andere bestaande wetgeving:
“Een bestuursorgaan verstrekt bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij de wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet.”
De afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog in het verleden met betrekking tot deze verwijzing naar het ‘elders bij de wet bepaalde’ het volgende:
“Uit de tekst van de Wet openbaarheid van bestuur en met name ook uit de geschiedenis van de totstandkoming daarvan blijkt duidelijk dat met deze wet niet is beoogd de bestaande wettelijke regelingen inzake openbaarheid en geheimhouding op speciale terreinen opzij te zetten dan wel daarnaast een aanvullende mogelijkheid te bieden om informatie te verkrijgen. De bestaande bepalingen over openbaarheid en geheimhouding bij of krachtens andere wetten gesteld, verhouden zich immers tot die van de Wet openbaarheid van bestuur als bijzondere tot algemene, welke als zodanig voorrang hebben boven laatstgenoemde.” (ABRvS 3 maart 1997, AB 1997,188)
Volgens vaste jurisprudentie dient als voorwaarde voor het buiten toepassing laten van de Wet openbaarheid van bestuur, naast het vereiste dat sprake is van een bijzondere openbaarheidsregeling in een formele wet, tevens te gelden dat die bijzondere regeling uitputtend moet zijn. Deze jurisprudentie kan aldus worden begrepen dat de bepalingen uit de Auteurswet, een wet op een speciaal terrein welke een uitputtende regeling van de openbaarheid bevat, als bijzondere bepalingen voorrang hebben boven de algemene bepalingen uit de Wob. Toepassing van de Wob zou immers afbreuk kunnen doen aan de werking van de materiële bepalingen van de Auteurswet en in het bijzonder artikel 1 Aw waarin is bepaald dat het recht om een werk openbaar te maken en te verveelvoudigen het uitsluitend recht van de maker is.
Tegenovergestelde standpunt
Vanuit artikel 1 Auteurswet kan echter het tegenovergestelde standpunt worden bepleit. Artikel 1 van de Auteurswet luidt:
“Het auteursrecht is het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld.”
De informatieplicht vanuit de Wob zou in dat geval een dergelijke beperking op het auteursrecht zijn. Dit heeft tot gevolg dat de Wob voorrang heeft op de Auteurswet.
Bij de totstandkoming van de Wob heeft de regering het standpunt ingenomen dat het verstrekken van informatie overeenkomstig de Wob –ook indien het auteursrecht van een document bij een derde berust –niet aan te merken valt als een inbreuk op dat recht. (Kamerstukken II, 1987/88, 19 859, nr. 6, p. 20-21). Bij de behandeling in de Tweede Kamer van de beleidslijn “Naar optimale beschikbaarheid van overheidsinformatie” heeft de regering ruim tien jaar later dit standpunt nogmaals onderschreven. (Kamerstukken II 1999–2000, 26 387, nr. 7 p. 14.)
De regering was daarbij echter tevens van mening dat er van voorrang van de Wob enerzijds en de Auteurswet anderzijds geen sprake is; Beide stelsels zijn volgens de regering steeds naast elkaar van toepassing. Zo’n standpunt zorgt echter voor de nodige verwarring.
De Raad van State geeft met haar uitspraak van 20 december 2017 nu duidelijk aan dat het auteursrecht van een derde niet in de weg kan staan aan passieve informatie verstrekking op grond van de Wob: de Wob moet gezien worden als een wettelijke beperking op het auteursrecht van een derde.