Ruimte voor ICT-standaarden bij aanbestedingen

Terwijl de nieuwe aanbestedingswet nog in behandeling is bij de Tweede Kamer, werpt de eind dit jaar te verwachten wet generieke digitale infrastructuur (GDI) alvast haar schaduw vooruit. Als onderdeel van die wet zal er namelijk een wettelijke grondslag ontstaan waarmee de toepassing kan worden voorgeschreven van een aantal belangrijke open standaarden die op de pas toe of leg uit lijst staan.

De minister van Binnenlandse Zaken heeft daarbij als specifiek aangegeven dat het in ieder geval zal gaan om de Webrichtlijnen versie 2. Ook krijgen burgers het recht om digitaal met de overheid te communiceren. Bovendien heeft de wet tot gevolg dat de eigen ICT systemen van bestuursorganen aan moeten kunnen sluiten op de GDI. Daarvoor zal onder andere het gebruik van OWMS vereist gaan worden, de Standaard voor Samenwerkende Catalogi.

Helemaal nieuw is het wettelijk voorschrijven van te gebruiken open standaarden overigens niet: zo is vorig jaar in het besluit elektronische dienstverlening burgerlijke stand al de verplichting opgenomen dat door de ICT systemen gebruik moet worden gemaakt van de standaard “digikoppeling “ voor een veilige gegevensuitwisseling met andere overheden, en van “DNSSEC” voor domeinnaambeveiliging.

Het zou voor overheden daarom mogelijk moeten zijn om dergelijke standaarden ook als eis te stellen in een aanbestedingsprocedure. In de praktijk blijkt er dan nog wel eens discussie te ontstaan over de vraag of je wel standaarden zoals DNSSEC mag eisen die niet afkomstige zijn van normalisatie instellingen zoals NEN en ISO, en bovendien of er dan niet achter zou moeten staan dat ook “gelijkwaardige” standaarden zijn toegestaan.

Om een voorbeeld te geven: Indien in een aanbesteding de eis wordt gesteld dat een ICT systeem ondersteuning moet geven aan een specifieke standaard, dan zou je als aanbestedende dienst ook genoegen moeten nemen met gelijkwaardige alternatieven. En let wel: gelijkwaardig is iets anders dan “gelijk”. Een leverancier zou dan niet alleen kunnen inschrijven met een alternatieve versie van de standaard, maar zelfs met een volledig andere standaard.

Gelukkig biedt de Europese aanbestedingsrichtlijn hiervoor een oplossing. In het geval van dwingende nationale technische voorschriften is het, voor zover deze voorschriften met het recht van de Europese unie verenigbaar zijn, niet nodig om de verwijzing naar de standaard vergezeld te laten gaan van de woorden “of gelijkwaardig”. Bovendien is het daarbij niet nodig dat de standaarden altijd afkomstig zijn van normalisatie-instellingen. Om te beoordelen of de voorgeschreven standaarden met het recht van de Europese Unie verenigbaar zijn, en dus geen handelsbarrière opwerpen, kan de overheid de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die verwijzen naar standaarden ter notificatie voorleggen bij de Europese commissie. Op die wijze zijn bijvoorbeeld de standaarden uit de Regeling basisregistratie grootschalige topografie van tevoren getoetst. Het is daarom toegestaan om in een aanbesteding te vragen dat het product kan werken met het in de praktijk bekende uitwissellingsformaat StUF-GEO.

Dat deze volgens de aanbestedingsrichtlijn toegestane mogelijkheid niet expliciet is opgenomen in de Nederlandse aanbestedingswet lijkt vooral een onbedoelde omissie te zijn. Om onnodige discussie te voorkomen, zou het verstandig zijn om de aanbestedingswet op dit punt aan te passen, maar in voorkomende gevallen zou de aanbestedende dienst zich natuurlijk ook kunnen beroepen op de richtlijn.